The following is a copy of an guest post of mine that was published on Hoogsensitief.NL on June 19, 2023: Overgevoelig voor programmeren?
Programmeren lijkt bij uitstek een activiteit die geschikt is voor gevoelige mensen. Zolang je computer in een omgeving staat met prettige verlichting (het liefste daglicht) en zonder rumoerige collega’s of (veel erger!) achtergrondmuziek, zit je vaak in een bubbel waarin je zelf de controle hebt over binnenkomende prikkels. Klinkt ideaal toch?
Dat dit ideaalbeeld niet overeenkomt met de werkelijkheid heeft 2 redenen. Laat ik beginnen met de mínst belangrijk reden: de beroepscontext.
Het beroep van programmeur
Programmeur als beroep bestaat niet enkel uit programmeren. Minstens zo belangrijk is communicatie. Die communicatie bestaat anno 2023 meestal uit een eclectische mix van oog in oog (al dan niet gemedieerd door Zoom of iets dergelijks), oor tot oor, en héél veel elektronische berichten via bijna evenzoveel kanalen. Afhankelijk van de bedrijfscultuur en je precieze verantwoordelijkheden als softwareontwikkelaar, bestaat een groot deel van je dag Ⓐ uit het onder controle houden van al die informatiestromen en een balans vinden tussen responsief genoeg zijn om met collega’s en klanten op één lijn te blijven en Ⓑ voldoende passief in de communicatie om je zo nu en dan langer dan 5 minuten op één ding te kunnen concentreren.
Als ik, als senior developer, deze dans goed genoeg danste, kon ik de meeste dagen wel wat programmeren. En zo nu en dan was dit zelfs genoeg rust om nieuwe waarde voor een klant te creëren in plaats van achter de feiten en incidenten aan te rennen.
De in kantooromgevingen zo alomtegenwoordige haastcultuur hielp hier niet bij. Er was altijd meer werk dan gedaan kon worden. Het motto onder programmeurs is tegenwoordig: ship early and ship often. Deze aanpak kán juist stress schelen, mits hetgeen vroeg vrijgegeven wordt aan de klant een heel goed werkend, degelijk programma is met heel beperkte functionaliteit. Dan is het minder stressvol dan dat je maanden- of zelfs járenlang (al dan niet met een groepje collega’s) – in afzondering werkt aan een groot, ingewikkeld programma dat uiteindelijk helemaal niet blijkt te doen wat de klant precies nodig is.
In de praktijk echter komt ship early and ship often vaak neer op ship crap and ship short-term fixes when the crap invetibaly crashes. Dus veel onnodige stress en daarbij óók nog het knagende gevoel van zinloosheid van je werk, als een te groot deel van je baan lijkt te bestaan uit dweilen terwijl de kraan langzamerhand steeds verder opengedraaid wordt.
Ik had in mijn laatste programmeerbaan het geluk dat ik veel kon werken voor een klant waarvan ik wel achter hun missie kon staan. En in werkte in een fysieke kantooromgeving waarin er geen ongevraagde achtergrondmuziek aan me werd opgedrongen. (De bladblazers, ronkende vrachtwagens en andere industriële geluiden die zich van onder mijn raam aan me opdrongen kan ik moeilijk toeschrijven aan de bedrijfscultuur.)
Toch: de voordelen van een niet-lawaaiige kantooromgeving en prettige klantrelaties was onvoldoende om de onprettige prikkeling van het continu overspoeld worden door digitale en analoge communicatiestromen te mitigeren, en evenmin om te compenseren voor de eeuwige strijd voor kwaliteit in een branche die geobsedeerd is door snelheid.
IT is een industrie waarin effectiviteit dagelijks wordt geofferd op het altaar van efficiëntie. Als je ethische en esthetische organen net zo gevoelig zijn als je zintuiglijke organen, dan kan dit behoorlijk overweldigend zijn. Maar, zoals gezegd, dit is de mínst zwaarwegende reden waarom een gevoelig mens beter géén programmeur kan willen zijn.
De pijn van de rechte lijn
Mijn belangrijkste bezwaar tegen programmeren is dat een overmaat aan dit soort activiteit de geestelijk gezondheid schaadt. Hoe het voelt om teveel tijd programmerend door te brengen kan ik het beste omschrijven als de pijn van de rechte lijn. Het is een soort geestelijke zelfverminking die je vaak pas opmerkt op momenten dat het uit de hand loopt – als je tijdens je slaap bijvoorbeeld droomt in “logische”, elkaar opvolgende stappen – als mijmeringen over menselijke interacties vervormen tot een soort rechthoekige hokjeslogica.
Deze robotisering van mijn denken merkte ik vooral op momenten dat ik naast mijn baan ook nog programmeerde in de avonduren, waardoor het machinedenken nog dieper mijn slaap penetreerde. (Buiten werktijden aan “hobbyprojecten” werken is trouwens vaak nodig om in dit vak relevant te blijven.)
De onvrede die ik heb over hoe mijn denkstijl door mijn professie wordt beïnvloed is niet van vandaag of gisteren, en dateert van vóór mijn kennismaking met het werk van McGilchrist, maar het is McGilchrist, in zijn magnum opus The Matter With Things, die me het intellectuele gereedschap aanreikte om écht dit probleem te kunnen en durven benoemen.
Als vakprogrammeur heb ik decennia lang vooral geleund op mijn linkerhersenhelft. Het is A of B, ja of nee, één of nul – het soort denken dat, aldus McGilchrist, kenmerkend is voor de linkerhersenhelft. En idealiter staat de linkerhersenhelft in dienst van de rechterhersenhelft, omdat de linkerhersenhelft heel goed is in analytisch denken en problemen ontleden, maar heel slecht in contact houden met de werkelijkheid – de echte, fysieke wereld. Als de linkerhersenhelft teveel tijd achter het stuur doorbrengt, begint de representatieve wereld van abstracties en symbolen over te lopen in domeinen waar juist direct contact met onszelf, anderen en de natuur belangrijk is; woordeloze wijsheid maakt plaats voor geforceerde logica.
McGilchrist illustreert de problemen van een overdominante linkerhersenhelft met een rijke literatuur van wat er gebeurt bij hersenschade aan de verschillende rechterhersenhelften en laat zien dat er veel meer van onze identiteit en werkelijkheidszin behouden blijft bij schade aan de linkerhersenhelft dan bij schade aan de rechterhersenhelft.
Sommige mensen hebben een intuïtieve aanleg voor programmeren. Ik was niet één van die mensen. Hoewel ChatGPT bezig schijnt te zijn hier verandering in aan te brengen, kun je geen computerprogramma’s schrijven door op een losse, natuurlijke, menselijke wijze te omschrijven wat het programma moet doen. Het is een heel bureaucratische bezigheid. Hele specifieke instructies moeten precies op de juiste plek gezet worden in precies de juiste notatie.
Net als in een complexe bureaucratie, moet je om te programmeren voor elke wissewasje ergens anders zijn, en moet je je voor verschillende afdelingen meestal in compleet verschillende talen uitdrukken. Alles is omslachtig. Niks is rechttoe rechtaan, maar alle onlogisch, grotendeels toevallig opgebouwde “departementen” (in jargon “lagen” of “bibliotheken” genoemd) zijn wel 100% rechtlíj́nig.
Taal wordt dus heel letterlijk genomen, maar tegelijkertijd is de terminologie volledig abstract, precies zoals een uit de bocht geschoten linkerhersenhelft kenmerkt (van bijv. een schizofreniepatiënt of iemand die een zware beroerte in hen rechterhersenhelft heeft gehad). Die losgeslagen linkerhersenhelft ziet geen dubbele betekenissen meer – geen nuance –, terwijl de relatie tussen taal en de werkelijheid per definitie poëtisch is, omdat verbale categorieën (1 of 0) nooit de volledige, ongefilterde werkelijkheid kunnen vangen zonder deze te vervormen.
Ondergevoelig, niet overgevoelig
Mijn probleem is niet dat ik overgevoelig ben voor programmeren. Het programmeren heeft me ondergevoelig gemaakt voor poëzie. Darwin beklaagde zich in zijn autobiografie over hetzelfde verschijnsel:
[…] My mind seems to have become a kind of machine for grinding general laws out of large collections of facts, but why this should have caused the atrophy of that part of the brain alone, on which the higher tastes depend, I cannot conceive. […] [I]f I had to live my life again, I would have made a rule to read some poetry and listen to some music at least once every week; for perhaps the parts of my brain now atrophied would thus have been kept active through use. The loss of these tastes is a loss of happiness, and may possibly be injurious to the intellect, and more probably to the moral character, by enfeebling the emotional part of our nature.
– Darwin, 1887
Mijn to-do app herinnert me er dagelijks aan om een door Ian McGilchrist voorgelezen gedicht te luisteren. Het is een wat rechtlijnige aanpak en meestal luister ik hoogstens met halve aandacht, maar het is iets…
Voorlopig blijft het meest effectieve geneesmiddel om de rechtlijnige hoeken van mijn geest los te maken: contact met de natuur. Bosbaden helpt me niet alleen om te ontspannen en ontprikkelen, maar ook om in een meer meditatieve, ontvankelijke, poëtische geestestoestand te komen.
Voor wie net als ik worstelt met het loskomen van de beschavingsdruk om ons heen, schreef ik eerder al twee stukken voor Hoogsensitief.NL:
Recent Comments